Leden eerste stripcommissie reageren op kritiek op subsidiebeleid

Je bent hier:  Home » Nieuws » Leden eerste stripcommissie reageren op kritiek op subsidiebeleid

Begin april werd een open brief gericht aan de minister van cultuur, met als titel ‘Subsidies zijn de doping van het strippeloton’, gepubliceerd op de stripwebsite De Stripspeciaal-Zaak. Zes Vlaamse stripauteurs ondertekenden een oproep die het huidige subsidiebeleid aan de kaak stelde en ijverde voor een beter sociaal statuut voor alle stripauteurs. De vijf ex-leden van de allereerste stripcommissie van Het Vlaams Fonds voor de Letteren (Jan Baetens, Charles Dierick, Pascal Lefèvre, Patrick Van Gompel en Ferry Van Vosselen) willen nu enige verduidelijking geven bij een aantal keuzes die zo’n tien jaar geleden onder impuls van de vorige minister van cultuur, Bert Anciaux gemaakt zijn. “Impliciet geven de briefschrijvers aan dat ze de strip niet als een volwaardig artistiek medium willen behandeld zien”, zo luidt het in hun opiniestuk in verband met stripsubsidies.

De volledige tekst leest u hieronder. (klikken op titel als ‘meer’-knop niet verschijnt)

Vlaamse strip leidt veeleer aan een artistiek tekort! Zin en onzin van scheppingsbeurzen.

Zes Vlaamse stripauteurs, Ken Broeders (‘Tyndall’, ‘Voorbij de Steen’), Luc Cromheecke (‘Tom Carbon’, ‘Roboboy’), Ersel (‘De Bewaker van de Lans’), Marvano (‘Eeuwige Oorlog’), Griffo (‘Vlad’), en Luc Morjaeu (‘Suske en Wiske’) vragen in een open brief aan de Vlaamse minister van Cultuur, Joke Schauvliege een einde te maken aan de volgens hen “onnuttige scheppingsbeurzen” voor hun collega’s stripauteurs, want ze zouden “concurrentievervalsing in de hoogste graad” en “de doping van het strippeloton” zijn. Eén van hun weinige argumenten is dat de stripsector geen bedrijfstak in moeilijkheden is en dat in “die context overheidssubsidies obsceen lijken”. Ze zien een verkeerde mentaliteit bij de auteurs die dankzij scheppingsbeurzen hun werk kunnen realiseren: “De nieuwe generatie steuntrekkertjes echter, lijkt ervan overtuigd te zijn dat de gemeenschap haar iets verschuldigd is, dat zij het door God gegeven recht heeft om op kosten van de belastingbetaler haar zin te doen. Ze lijkt dat zowaar normaal te vinden.”

Als relatieve buitenstaanders die betrokken waren bij de eerste stappen van het subsidiesysteem, kunnen we ons niet uitspreken over de mentaliteit van de gesubsidieerde auteurs (wij hebben overigens ook alle begrip voor de moeilijke situatie van de stripauteur als kleine zelfstandige en voor de vraag naar een beter statuut). Wij willen evenmin uitspraken doen over de huidige werking van de stripcommissie, waar wij voor alle duidelijkheid minstens al meer dan vijf jaar geen deel meer van uitmaken. Maar we willen toch graag enige verduidelijking geven bij een aantal keuzes die zo’n tien jaar geleden onder impuls van de vorige minister van cultuur, Bert Anciaux gemaakt zijn. Deze hadden –en hebben– te maken met het principe van de subsidiëring zelf en het is goed nog even in herinnering te brengen dat subsidies geen cadeaus aan individuen zijn, maar één van de verschillende beleidsinstrumenten die een overheid kan inzetten om een bepaald cultuurpolitiek doel te realiseren.

De Vlaamse strip is de laatste jaren aan een kwalitatieve inhaalbeweging bezig, en door de inspanningen van het VFL wordt deze kwaliteit bij een breder publiek gebracht.

De essentie van het stripbeleid van de Vlaamse regering –en dus niet alleen van het VFL zelf!– komt hierop neer: 1) de Vlaamse strip wordt als kunstvorm erkend en het is dus de opdracht van de overheid om de strip als dusdanig te behandelen en dus niet marktvervangend, maar marktcorrigerend op te treden, 2) de meest efficiënte plaats om de strip beleidsmatig onder te brengen is niet de beeldende kunst maar de literatuur (in Nederland, waar overigens naar Vlaams model sinds kort ook met structurele steun aan de strip is begonnen, is gekozen voor een andere structuur, maar het principe van subsidiëring is ook daar prominent in het beleid opgenomen), 3) het voeren van een beleid rond strips moet gebeuren volgens de algemene principes die niet alleen voor de literatuur maar voor de hele culturele sector worden gevolgd en die streven naar het simultaan verhogen van zowel kwaliteit als kwantiteit, 4) subsidies zijn van deze bredere politiek slechts een onderdeel en hun toekenning moet steeds worden getoetst aan de algemene prioriteiten die, zoals gezegd, cultuurpolitieke prioriteiten zijn, 5) binnen het geheel van de subsidies moet er, naast ondersteuning van initiatieven rond spreiding en publieksbereik zoals de steun aan festivals of aan uitgevers, ruimte zijn voor kwaliteitsversterkende initiatieven voor de hele cyclus van creatie tot lezer, en dus onder meer voor scheppingsbeurzen die auteurs toelaten zich te wijden aan het maken van innovatief en risicovol werk, waarvoor binnen de marktlogica van de cultuurindustrie dikwijls geen plaats is.

Het is binnen dit bredere kader dat het debat over de scheppingsbeurzen gevoerd moet worden. Of ze “nuttig” dan wel “onnuttig” zijn, kan alleen zinvol geëvalueerd worden in functie van het beleid dat ze mee vorm helpen geven. Anders gezegd: een beurs is nuttig als er effecten worden gegenereerd die de kwaliteit van de Vlaamse strip verhogen, terwijl ze tezelfdertijd gepaard gaan met initiatieven die deze kwaliteit bij een breder publiek brengen. Op beide vragen kan volgens ons alleen maar positief worden beantwoord: de Vlaamse strip is de laatste jaren aan een kwalitatieve inhaalbeweging bezig, en door de inspanningen van het VFL wordt deze kwaliteit bij een breder publiek gebracht.

Dankzij de scheppingsbeurzen en de steun aan uitgevers met durf hebben jonge auteurs de kans gekregen werk te maken en uit te brengen waar men tien jaar geleden alleen maar van kon dromen.

Voor een beter begrip van deze stelling, is het echter ook aangewezen om even de context van de Vlaamse strip eind jaren negentig in herinnering te brengen. Toen verschenen in Vlaanderen hoofdzakelijk langlopende reeksen (zoals Suske en Wiske, Kiekeboe, Jommeke) en reeksen gelieerd aan tv-figuren (Urbanus, FC Kampioenen, Samson en Gert). Enkel auteurs zoals Vance, Jean-Pol, Marvano, Cromheecke, Ferry of Griffo die rechtstreeks voor de Franstalige uitgeverijen werkten, werden ook in andere talen gelezen. De Vlaamse stripsector slaagde er op geen enkele manier in om de eigen producten internationaal onder de aandacht te brengen. Hoe groot de verkoop binnen de Vlaamse regio soms ook mocht zijn, internationaal speelde de strip geproduceerd door Vlaamse uitgeverijen niet mee. Dit in schrijnend contrast met de creatieve aanpak van het Vlaamse prentenboek, dat wel internationaal vertaald en gelauwerd wordt.

Precies om aan deze zieltogende toestand te verhelpen, werd destijds een subsidiesysteem binnen het Vlaams Fonds voor de Letteren opgezet met heel bescheiden middelen (die in de tijd wel zijn toegenomen maar nog altijd relatief beperkt zijn in vergelijking tot andere kunsttakken). Nu, na acht jaar subsidiebeleid op de diverse fronten, kan men toch stellen dat de nieuwe (gesubsidieerde) Vlaamse strip er heel anders uitziet en wel degelijk internationale erkenning geniet. Dankzij de scheppingsbeurzen en de steun aan uitgevers met durf hebben jonge auteurs de kans gekregen werk te maken en uit te brengen waar men tien jaar geleden alleen maar van kon dromen. En dankzij de inspanningen van het VFL is er voor dit werk ook aandacht gekomen buiten de grenzen. Getuige daarvan zijn onder meer de buitenlandse prijzen of nominaties: de Nederlandse VPRO-debuutprijs voor Van de Perre of nog de nominaties van Schrauwen en Vanistendael op het belangrijkste Europese stripfestival van Angoulême. Al na vier jaar ondersteuning waren de eerste vertalingen van gesubsidieerde auteurs een feit: Judith Vanistendael, eerst in het Frans en het Italiaans, nu in het Duits en het Engels, of nog Olivier Schrauwen, wiens debuutalbum reeds beschikbaar is in zes talen (Engels, Frans, Duits, Pools, Italiaans en Fins). Vaak verschijnen deze vertalingen bij prestigieuze buitenlandse uitgeverijen: Brecht Evens zit bij Drawn and Quarterly (samen met Fantagraphics de absolute top in het Engels), Vanistendael en Schrauwen bij L’an2/Actes Sud en Reprodukt. Ook de buitenlandse pers roemt de nieuwe lichting uit Vlaanderen. Dit alles was vóór het subsidiesysteem van start ging gewoon ondenkbaar en veel gesubsidieerde auteurs erkennen dan ook graag de cruciale rol van het VFL.

Impliciet geven de briefschrijvers aan dat ze de strip niet als een volwaardig artistiek medium willen behandeld zien. Het is enkel vanuit een dergelijk perspectief dat men subsidies kan aanvallen.

Een groot deel van de cultuurproductie in Vlaanderen is trouwens zwaar afhankelijk van overheidssubsidies. De zes protesterende stripauteurs vinden dat in hun open brief echter “peren met citroenen” (sic) vergelijken. Impliciet geven de briefschrijvers aan dat ze de strip niet als een volwaardig artistiek medium willen behandeld zien. Het is enkel vanuit een dergelijk perspectief dat men subsidies kan aanvallen. Steunmaatregelen zijn immers nodig om te bereiken wat de markt alleen blijkbaar niet langer kan realiseren: het zo ruim mogelijk beschikbaar stellen van een divers en kwaliteitsvol aanbod. Het is overigens een mythe dat alleen onverkoopbaar artistiek werk door het VFL gesteund wordt, het grootste deel van de gesubsidieerde strips blijkt behoorlijk klassiek en kan zeker niet experimenteel genoemd worden. Zeker in het licht van een aantal internationale tendensen, zoals de opkomst van de ‘abstracte’ strip, mag men het beleid van het VFL evenwichtig en behoedzaam worden genoemd. Experiment mag geen schrik inboezemen. Net zoals onderzoek van wezenlijk belang is voor nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen en nieuwe applicaties, is ook het grensverleggend onderzoek in de kunsten van wezenlijk belang om op termijn nog een rol van betekenis te kunnen spelen.

Ex-leden van de stripcommissie van VFL (2002-2004):

Jan Baetens, Culturele Studies, KU Leuven
Charles Dierick, Studios Hergé
Pascal Lefèvre, Hogeschool Sint-Lukas Brussel / KU Leuven
Patrick Van Gompel, VTM-journalist
Ferry Van Vosselen, stripauteur